Een open brief aan mijn Jeugdzorg-behandelaars

Stop met ‘empoweren’, alsjeblieft.

Toen ik 8 jaar was en een gesprek met een Jeugdzorg-casebehandelaar had, wilde ik niets liever dan weggaan. Ze bleef maar vragen stellen over hoe ik het vond dat papa zo onaardig was tegen mama, of ik niet liever bij mama wilde wonen en waarom ik zo boos was.

Die laatste vraag was terecht. De dag ervoor had ik namelijk een ander jongetje zo hevig toegetakeld dat hij moest worden opgehaald door zijn moeder: z’n hele gezicht zat onder het bloed.

De eerste twee vragen vond ik minder toepasselijk. De antwoorden op beide vragen leken me vrij duidelijk. Ik vond het kut dat ‘papa’ (ik noemde hem liever bij z’n echte naam) mama met de dood bedreigde.

Ook was ik minder te spreken over het feit dat hij de week ervoor ons raam ingooide. Daarbij werd ons huis continu door politieagenten in de gaten gehouden, om zo te voorkomen dat mijn vader ‘iets’ zou uithalen. Dus, om op je tweede vraag antwoord te geven: ja.

Aangezien de behandelaar het nogal heftig vond om direct op dit soort materie in te gaan, probeerde ze het ijs te breken door te vragen naar mijn hobby’s. Ik snap dat dit de omgangsvorm is, maar ook dat vond ik een vrij onnodige vraag. We zitten bij Jeugdzorg, dus het is volgens mij niet boeiend dat ik Lego interessant vind.

Als ex-Maatschappelijk Werk en Dienstverlening-student en ex-patiënt heb ik beide kanten van de hulpverlening mogen meemaken. Als hulpverlener heb je het misschien niet door, maar je wordt continu voor de gek gehouden. En terecht.

Al dat gelul over patiënten empoweren, of zoals het een goed hulpboek betaamd: ‘cliënten in hun kracht zetten’, kan namelijk overboord. Zodra mensen in de hulpverlening terechtkomen zijn een paar motiverende woorden niet genoeg: we zijn ziek. We willen beter worden, en daarom komen we naar jou toe. Wees je daarom bewust van de volgende dingen.

1. Niet alle cliënten zijn verstandelijk beperkt

Kinderen in de Jeugdzorg moet je niet als kinderen behandelen. Dat stadium zijn ze allang voorbij. Ze hebben dingen gezien en meegemaakt die vele anderen nooit zullen ervaren.

Het is daarom niet logisch om ze kinderachtig te benaderen. In Social Work-schoolboeken staat dat je met cliënten moet ‘levellen’, maar dat werkt vaak averechts.

Ondanks hun jonge leeftijd hebben die kinderen al jaren doorgebracht in de hulpverlening-draaimolen, en weten daardoor maar al te goed dat het jou ook geen reet interesseert. Helemaal de tieners snappen dat jij daar enkel zit omdat je op je zeventiende ook niet wist wat je anders moest doen na de middelbare school.

Daar is overigens niks mis mee: ik heb nog steeds geen idee wat ik aan het doen ben, en probeer ook benaderbaar voor klanten te zijn, maar blijf wel altijd eerlijk. Het gaat om zaken, ook in de gezondheidszorg.

Kinderen kun je daarom gewoon op een volwassen manier aanspreken. Ik heb jarenlang Jeugdzorg-behandeling gehad, zonder enige vorm van resultaat. Pas toen ik Joey (shoutout) leerde kennen, ging bij mij het lichtje branden.

Ik was 11 jaar toen Joey naar me toe kwam en één simpele vraag stelde: “wat ben je nou allemaal aan het doen, man?” Dat was het. Niets meer, niets minder. Ik had geen flauw idee wat ik aan het doen was. Ik voelde continu woede, en liet dat graag los op anderen.

Door die ene vraag ging ik bij mezelf nadenken: misschien heeft die woede wel een oorsprong. Misschien willen niet al deze mensen hier mij naar de tering helpen.

Les 1: wees zoals Joey.

2. Iedere cliënt verdient een Oscar

Wanneer mensen net van de psychologie-opleiding afkomen, hebben ze de nare gewoonte om iedereens lichaamstaal te lezen. Ze merken op dat je een gesloten houding hebt, proberen dit te kopiëren om jou zodoende uit je schulp te laten kruipen. Dit soort dingen werken leuk in de klas, maar niet in de echte hulpverlening. Cliënten zijn namelijk continu aan het acteren. Je kunt hun lichaamshouding dus wel lezen, maar je schiet er niets mee op.

Onlangs kwam ik aantekeningboekjes tegen, waarin hulpverleners van vroeger mijn gedrag registreerden. Er staan zinnen in zoals “Michel praat vrijuit over zijn belevingswereld”, “Michel is heel stil” en “Michel zijn aanwezigheid is nogal overweldigend”.

Allemaal aantekeningen die gemaakt zijn in één kalenderjaar, afkomstig van drie verschillende zorgprofessionals. Alle drie bevatten ze een heel andere boodschap.

De kern van dit verhaal: ik was continu aan het acteren. Aangezien ik de behandeling niet nuttig vond, was ik benieuwd of ik met mensen hun gedachten kon spelen. Zo stelde ik me bij behandelaar Esther altijd heel kalm op: ze moest de antwoorden bijna letterlijk uit mij trekken.

Wanneer ze vroeg of het ging hield ik mijn lippen op elkaar. Ik knikte gewoon. Dit terwijl ik bij een andere psycholoog (ik ben zijn naam kwijt, sorry) juist heel communicatief was. Ik vertelde over mijn thuissituatie, gaf aan dat ik de inrichting van zijn kamer lelijk vond en gaf zo nu en dan nog een mooie uitsmijter mee. Ik wenste hem bijvoorbeeld een goed weekend.

Bij Joey (nogmaals een shoutout) was ik daadwerkelijk op mijn gemak. Hij accepteerde mijn enorm agressieve gedrag en besloot hierin mee te gaan. Op woensdagmiddag gingen we daarom altijd iets aan vechtsport doen. Ik mocht op het stootkussen slaan, en hoefde niet te praten. Ik vond het heerlijk. Juist omdat het allemaal zo ongedwongen was, liet ik mijn figuurlijke dekking zakken. Tussen neus en lippen door stelde hij vragen. Hij kwam erachter hoe het met mij ging, en of ik wel op zijn hulp zat te wachten.

Die hulp had ik inderdaad nodig. Ik zag het alleen niet in. Pas onder behandeling van Joey stopte ik met acteren.

Als zorgverlener moet je je daarom bewust zijn van het feit dat patiënten jou ook aan het behandelen zijn. Zij zijn aan het kijken naar jouw zwaktes, proberen daarop in te spelen en laten niet zomaar iedereen toe in hun belevingswereld.

Mensen in behandeling kunnen acteren als de beste, en zouden eigenlijk een Oscar moeten krijgen.

Les 2: de kans is groot dat cliënten meer ervaring in de hulpverlening hebben dan jij. Wees je hier bewust van. Wees daarom wederom meer zoals Joey.

> Meer weten over depressie? Lees dan onze uitgebreide gids voor het omgaan met depressie.

3. We snappen de wachttijd: iedereen gaat slecht

Toen ik eindelijk over mijn starre houding richting de hulpverlening heen was, en erachter kwam dat ik dit niet alleen kon doen, wendde ik me op mijn 20ste tot een psycholoog. Dit was de eerste keer dat ik vrijwillig het gesprek aanging.

Na wat gezellig gepraat over waarom ik dood wilde, hoe ik al jaren vrijwel gevoelloos door het leven ging en een verdraaid lekker bakje koffie werd ik doorverwezen naar een psychiater in Amsterdam.

Allemaal leuk en aardig, maar het duurde wel zes maanden voordat ik daar terecht kon. Minstens. De dienstdoende psycholoog (waarvan ik wederom de naam vergeten ben) begon zich direct te verontschuldigen.

“Ja, het zou eigenlijk niet mogen, maar we kunnen er echt niks aan doen.”
“Er wordt gigantisch bezuinigd op de gezondheidszorg.”
“We doen onze uiterste best om je zo snel mogelijk te behandelen.”

open-brief

Allemaal goedbedoeld, maar totaal onnodig. Ik leef al 20 jaar met mijn eigen bak aan ellende, die zes maanden kunnen er ook nog wel bij. Daarnaast weet ik dat anderen de hulp veel harder nodig hebben.

Ik heb het dan over mensen die intensief aan zelfbeschadiging doen, en kampen met zware suïcidale gedachten. Die gedachten had – en heb – ik ook weleens, maar vanwege mijn perfectionistische karakter ben ik nooit daadwerkelijk tot actie overgegaan. Een poging doen is daarom niet genoeg, ik zou het afmaken ook.

Op dat punt ben ik gelukkig nog nooit gekomen, en ik heb mijn leven sindsdien een stuk ‘werkbaarder’ gemaakt. Ik weet inmiddels hoe ik om moet gaan met mijn chronische depressie en gevoel van leegte.

Dit betekent echter niet dat ik dit de rest van mijn leven kan, en wil volhouden. Het lijkt me namelijk fantastisch om weer te kunnen genieten van iets, maar die zes maanden kunnen er wel bij.

Les 3: veel depressieve mensen hebben de neiging om alles kapot te relativeren. Ze snappen dus dat anderen de hulp harder nodig hebben.

> Lees ook: Straatvraag: heb jij weleens aan zelfmoord gedacht?

4. Probeer niet te doen alsof je het snapt

Ik: “Ja, dus toen werd ik boos en besloot ik de stoel door de kamer te smijten”
Psycholoog: “Waarom?”
Ik: “Ik wilde hem raken en hem pijn doen.”
Psycholoog: “Dus als ik het goed begrijp… [stukje parafraseren, uiteraard volgens het H-model]”

Je begrijpt helemaal niks.

Sterker nog, als jij begreep waarom ik doe wat ik doe, zaten we hier niet. Dan waren we beiden schooljongetjes van 8 jaar oud in elkaar aan het trappen. Als jij daadwerkelijk mijn situatie zou begrijpen, zou je zelf ook hulp nodig hebben. Dus nee, je begrijpt me niet.

Vat het echter niet negatief op, maar juist positief (weet je nog? “Probeer de cliënt te empoweren” – elk hulpverleningsboek ooit). Je begrijpt mij niet, en juist daarom kun je helpen.

Jij – psycholoog, psychiater, zuster of wat dan ook – bent mijn brug naar de realiteit. Jij laat mij inzien dat ik apart gedrag vertoon. Dankzij jou weet ik dat mijn gedachten heel duister zijn. Met andere woorden: jij bent mijn spiegel naar de realiteit.

Ken je die scene uit Narnia waar die kutkinderen de kast in sluipen, en plots met hun reet in de sneeuw vallen? Zo voelt een bezoekje aan de psycholoog ook. Ik stap even uit mijn eigen wereld, en arriveer in een nieuwe dimensie. Voor heel eventjes schuif ik mijn ellende niet aan de kant, maar ga ermee aan de slag.

Dankzij deze gesprekken ben ik erachter gekomen dat huishoudelijk geweld niet normaal is, dat je niet alles oplost door te vechten en dat het de bedoeling is dat vaders hun handjes thuishouden.

Probeer als hulpverlener dus niet te doen alsof je het begrijpt. Het is je taak om het juist niet te begrijpen.

Les 4: je begrijpt niks, en dat is maar goed ook.

Misschien was ik iets te fel

Iedere situatie is anders, en dat geldt ook voor de gezondheidszorg. Bovenstaande zaken zijn op mijn eigen ervaringen gebaseerd, en kunnen niet linea recta in het volgende hulpverleningsboek worden opgenomen.

Ik denk echter dat het goed is om te weten waar mensen daadwerkelijk mee bezig zijn. Cliënten zijn namelijk ook mensen, en vormen niet één homogene groep. Ieder mens is anders, en ieder mens moet op een andere manier behandeld worden.

Joey heeft een hoop dingen voor mij geregeld die absoluut niet pedagogisch verantwoord waren volgens het boekje. Toch weet ik zeker dat juist deze zaken mijn leven in positieve zin veranderd hebben. Wat voor dingen dit waren? Dat zeg ik niet. Ik ben geen snitch.

Wat ik wil zeggen is dat iedere cliënt zijn eigen aanpak nodig heeft. Lessen uit hulpverleningsboeken zijn hiervoor te algemeen, en daarmee ontoereikend. De schrijvers van deze boeken proberen te doen alsof je alle mensen binnen een bepaalde doelgroep op één manier kunt behandelen. Dit is echter compleet idioot. Je gaat toch ook niet op dezelfde manier met je moeder en zus om? Beiden zijn familie en een vrouw, maar daar houden de gelijkenissen wel op.

Hetzelfde geldt voor cliënten. De adviezen en lessen uit hulpverleningsboeken zijn zo arbitrair als wat. Je kunt pas wat over de effectiviteit zeggen zodra je de achtergrondsituatie en persoonlijkheid van de schrijver kent. Wat we schrijven is namelijk niets minder dan een uiting van waar we aan denken, en hoe we denken. Hulpverleningsboeken zijn daarmee een leuke leidraad, maar absoluut niet heilig.

Probeer daarom altijd specifieke hulp te bieden, ook al is dat eigenlijk niet mogelijk. Ik weet dat er geen reet te verdienen valt in veel takken van hulpverlening, maar probeer het toch. En bovenal, wees meer als Joey

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *